Tegenwoordig is Jubbega een dorp als alle ander dorpen in het zuidoosten van Friesland. Maar wel een dorp met een bijzondere geschiedenis, waarbij de kenmerken uit vroeger tijden nog altijd zichtbaar zijn. In Met de kont aangekeken schrijft Gerard Popkema het verhaal over de ontwikkeling en de opbouw van Jubbega van eind 19e eeuw tot heden.
Tussen de inwoners van het dorp en de mensen die in de wijken woonden, bestonden grote sociale verschillen. De Kompenijster leefden aan de rand van het dorp in holen, krotten en lemen hutten, die half in de grond werden gegraven. Ze woonden soms met wel vier generaties in één hut. Een geit of schaap ging mee naar binnen om nog wat warmte te hebben. Ze waren arm, hadden vaak geen werk en de hygiëne was ver te zoeken. Door de dorpsbewoners en de boeren in de streek werden ze met de kont aangekeken, maar ook door overheden en instanties. De gemeente Schoterland en later Heerenveen (1934), waar Jubbega onder viel, boden geen hulp. Merkwaardig genoeg leken De Kompenijsters de armoedige omstandigheden waarin ze leefden te koesteren.
De Kompenijsters waren een bijzonder volk: onaangepast, recalcitrant en destructief, maar ook trots, eigenzinnig en zelfredzaam. Gerard Popkema heeft deze geschiedenis in romanvorm opgeschreven en het boek leest vlot. De schrijver interviewt verschillende mensen, waaronder zijn moeder, enkele echte Kompenijsters en Jubbegasters. Jammer genoeg laat niet iedereen het achterste van zijn tong zien, deels uit schaamte. Popkema heeft veel geciteerd uit het boek Jubbega; De geschiedenis van de Kompenije tot 1940 van Siebrand Krul. Dit boek is het resultaat van grondig wetenschappelijk onderzoek.
Door de Jubbegaster voormannen Jelle van Dam en Jochem van Alberda zijn voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de opbouw van deze bevolkingsgroep. Ze maakten er hun levenswerk van. Door hun inzet en met hulp van politiek Den Haag, is het lot van de Kompenijsters sterk verbeterd. De komst van sociale woningen, werkverschaffing, de Ambachtsschool en een buurthuis hebben hier in belangrijke mate toe bijgedragen.
In het eerste hoofdstuk schrijft Gerard Popkema:
“Ik had besloten hier naar toe te gaan om sporen van vroeger tijden te ontdekken. Tijden van armoede, afbraak en wederopbouw. De geschiedenis van een mysterieus, wild volk dat geminacht werd, te doorvoelen en te begrijpen. Een verhaal vol vreemde gebeurtenissen en omstandigheden. Over onbegrip en onwil. Maar ook over ontroering en onbevangenheid. Over mensen dus. Dat verhaal wilde ik horen en in een vorm gieten”.
Voor mij als geïnteresseerde leek is de schrijver erin geslaagd deze geschiedenisles goed over te brengen.