Engeland, 1976. Mevrouw Creasy is verdwenen en de hele buurt staat op stelten. Tijdens de lange en hete zomervakantie gaan twee tienjarige meisjes, Gracie en de ziekelijke Tilly, daarom op zoek naar God. Want volgens de pastoor weet Hij alles en als ze Hem vinden komt mevrouw Creasy vast ook weer thuis…
‘Zozo, de eerste dag van de vakantie,’ zei mijn vader.
‘Hmm.’ Ik hurkte voor de koelkast om te zien wat ik voor de lunch kon verwachten.
‘Wat gaan Tilly en jij doen deze zomer?’
‘We gaan God zoeken,’ zei ik vanuit het binnenste van de koelkast.
‘God?’ Ik hoorde de borstel over het leer glijden. ‘Daar ben je wel even zoet mee.’
‘Zo moeilijk kan het niet zijn. Hij is overal.’
En verderop:
‘Ik wil dat hij iedereen hier in de Avenue beschermt,’ zei ik uiteindelijk. ‘Zoals een herder.’
‘Maar alleen de schapen,’ zei Tilly. ‘God houdt niet van bokken. Die stuurt hij de woestijn in en dan praat hij nooit meer met ze.’
Walter keek op. ‘Bokken?’
‘Ja,’ zei ik. ‘De wereld is een en al bokken en schapen. Je moet er alleen achter zien te komen wie wat is.’
Gracie en Tilly bellen bij iedereen aan, op zoek naar aanwijzingen. Iedereen in de buurt heeft iets te verbergen, want negen jaar geleden is er iets ergs gebeurd waaraan ze allemaal schuldig zijn. Heeft mevrouw Creasy ontdekt wat er aan de hand was en komt alles uit?
In de bieb is dit boek ingedeeld bij de detectives, maar het is meer een – met vaart en humor geschreven – verhaal over volwassen worden en menselijke tekortkomingen.
Joanna Cannon (1951) is psychiater, wat goed te merken is aan het plezier en inzicht waarmee ze de buurtbewoners beschrijft. Bovendien tovert ze met woorden, en dat levert zinnen op als deze:
Door de vroege weduwestaat vulde ze haar leven met de restjes van anderen en had ze zich een weg naar de onmisbaarheid gebakken, gebreid en opgepast. (…) Ik heb mevrouw Morton nooit anders gekend dan zo, schoongewassen en gehuld in tweed, rammelend als een kiezelsteen in een leven gemaakt voor twee.