Un canto a Galicia
tierra de mi padre
un canto a Galicia
que es mi tierra madre
Dat is het refrein van Julio Iglesias zijn grootste hit, zo’n nummer dat nooit meer uit je hoofd wil. Alleen als je het vervangt door de Vogeltjesdans.
Het strand van de verdronkenen van Domingo Villar kruipt ook lekker in je hoofd, maar zijn lofzang op Galicië is een genot om te lezen en bijna een reden om het vliegtuig naar Vigo te nemen.
In Panxón, een vissersdorpje in Galicië, spoelt het lijk van een visser aan. Zelfmoord denkt iedereen totdat inspecteur Leo Caldas zich ermee gaat bemoeien.
Wat volgt is een ingenieus plot vol stugge Galiciërs, maaltijden met witte wijn en een kijkje in de ziel van dit bijzondere volk in het noordwesten van Spanje.
Samen met zijn assistent Rafael Estévez ontrafelt Caldas op een bijna laconieke manier de gebeurtenissen voorafgaand aan de moord.
Mooi is de geestige tegenstelling tussen Caldas, een Galiciër en Estévez, een Aragonees. Estévez wordt helemaal krankjorum van de Galicische gewoonte om een antwoord te geven op simpele vragen waar je niks mee opschiet. Zelfs het bestellen van een eenvoudige lunch wordt daardoor een hele klus wordt. Op de vraag of de serveerster de kabeljauw of de inktvis kan aanraden krijgt Estévez het antwoord: “Ze smaken allebei verschillend”.
Villar heeft een prachtige detective geschreven met een even prachtige achtergrond. De Galicische kust waar de Atlantische oceaan even gemakkelijk voor huizenhoge golven zorgt, als voor een ondoordringbare mist. Na deze absolute aanrader, begrijp je dat die huizenhoge golven en ondoordringbare mist een beetje in iedere Galiciër zit.